Gebruikersaffiniteit van apparaten beheren in Configuration Manager

 

Van toepassing op: System Center 2012 Configuration Manager, System Center 2012 Configuration Manager SP1, System Center 2012 Configuration Manager SP2, System Center 2012 R2 Configuration Manager, System Center 2012 R2 Configuration Manager SP1

Gebruikersaffiniteit met apparaat in Microsoft System Center 2012 Configuration Manager is een methode om een gebruiker aan een of meer opgegeven apparaten te koppelen. Gebruikersaffiniteit met apparaat kan de behoefte wegnemen om de namen van gebruikersapparaten te weten om een toepassing voor een bepaalde gebruiker te implementeren. In plaats van het implementeren van een toepassing voor alle apparaten van een gebruiker, kunt u de toepassing voor de gebruiker zelf implementeren. Gebruikersaffiniteit met apparaat zorgt er daarna automatisch voor dat de toepassing wordt geïnstalleerd op alle apparaten die aan die gebruiker zijn gekoppeld.

U kunt primaire apparaten definiëren. Dit zijn doorgaans de apparaten die gebruikers dagelijks gebruiken om hun werk te doen. Wanneer u de affiniteit opgeeft tussen een gebruiker en een apparaat, krijgt u meer implementatieopties voor software. Als een gebruiker bijvoorbeeld Microsoft Office Visio vereist, kunt u de software met een implementatie van Windows Installer op het primaire apparaat van de gebruiker installeren. Op een apparaat dat geen primair apparaat is, kunt u er echter ook voor kiezen om Microsoft Office Visio als een virtuele toepassing te implementeren. U kunt gebruikersaffiniteit met apparaat ook gebruiken om software vooraf te implementeren op een gebruikersapparaat wanneer de gebruiker niet is aangemeld. Wanneer de gebruiker zich daarna aanmeldt, is de toepassing al geïnstalleerd en gereed voor gebruik.

Naast het volgen van de procedures in dit onderwerp, kunt u de gebruikersaffiniteit met apparaat ook configureren wanneer u een besturingssysteem op een computer implementeert. Zie Gebruikers koppelen aan een doelcomputer voor meer informatie.

U moet de gegevens van gebruikersaffiniteit met apparaat voor computers beheren. De gebruikersaffiniteit met apparaat wordt automatisch beheerd door Configuration Manager voor de geregistreerde mobiele apparaten.

Gebruikersaffiniteit met apparaat handmatig configureren

Gebruik de volgende procedures om de gebruikersaffiniteit met apparaten handmatig te configureren vanaf de Configuration Manager-console.

Primaire gebruikers voor een apparaat configureren

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Activa en naleving.

  2. Klik op Apparaten in de werkruimte Activa en naleving.

  3. Selecteer een apparaat uit de lijst. Klik op het tabblad Start in de groep Apparaat op de optie Primaire gebruikers bewerken.

  4. Zoek en selecteer in het dialoogvenster Primaire gebruikers bewerken de gebruikers die u als primaire gebruikers voor het geselecteerde apparaat wilt toevoegen en klik vervolgens op Toevoegen.

    Notitie

    In de lijst Primaire gebruikers worden de gebruikers weergegeven die al primaire gebruikers van dit apparaat zijn en de methode volgens welke iedere relatie gebruiker-apparaat is toegewezen.

  5. Klik op OK om het dialoogvenster Primaire gebruikers bewerken te sluiten.

Primaire apparaten voor een gebruiker configureren

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Activa en naleving.

  2. Klik op Gebruikers in de werkruimte Activa en naleving.

  3. Selecteer een gebruiker uit de lijst. Klik in het tabblad Apparaat op Primaire apparaten bewerken.

  4. Zoek en selecteer in het dialoogvenster Primaire apparaten bewerken de apparaten die u als primaire apparaten voor de geselecteerde gebruiker wilt toevoegen en klik vervolgens op Toevoegen.

    Notitie

    In de lijst Primaire apparaten worden de apparaten weergegeven die al als primaire apparaten voor deze gebruiker zijn geconfigureerd en de methode volgens welke iedere relatie gebruiker-apparaat is toegewezen.

  5. Klik op OK om het dialoogvenster Primaire apparaten bewerken te sluiten.

De site configureren om automatisch de gebruikersaffiniteit met apparaten te maken

Gebruik de volgende procedure om uw Configuration Manager-site de gebruikersaffiniteit met apparaten automatisch te laten bepalen aan de hand van de gebruiksgegevens die door clientapparaten wordt gerapporteerd.

Configuration Manager leest de gegevens over gebruikersaanmeldingen uit het Windows-gebeurtenislogboek. Om gebruikersaffiniteit met apparaten automatisch te kunnen bepalen, moet u de volgende twee instellingen van het lokale beveiligingsbeleid op clientcomputers inschakelen om aanmeldingsgebeurtenissen in het Windows-gebeurtenislogboek op te slaan.

  • Aanmeldingsgebeurtenissen voor accounts controleren

  • Aanmeldingsgebeurtenissen controleren

U kunt het Windows-groepsbeleid gebruiken om deze instellingen te configureren.

System_CAPS_importantBelangrijk

Als er door een fout een groot aantal vermeldingen in het Windows-gebeurtenislogboek worden opgenomen, kan dit tot gevolg hebben dat er een nieuw gebeurtenislogboek wordt gemaakt. Als dit gebeurt zijn bestaande aanmeldingsgebeurtenissen mogelijk niet langer beschikbaar voor Configuration Manager.

System_CAPS_importantBelangrijk

Wees voorzichtig bij het implementeren van Aanmeldingsgebeurtenissen voor accounts controleren en Aanmeldingsgebeurtenissen controleren in Windows XP. Het bewaarbeleid is standaard ingesteld op 7 dagen en hoogstwaarschijnlijk raakt het beveiligingslogboek door deze gebeurtenissen vol. Standaardgebruikers kunnen zich niet aanmelden als het gebeurtenislogboek vol is. Om dit probleem te voorkomen, stelt u het beleid Bewaarmethode voor het beveiligingslogboek op Gebeurtenissen indien nodig overschrijven. Om voldoende gegevens voor gebruikersaffiniteit met apparaat te kunnen vastleggen, stelt u het beleid Maximale grootte van het beveiligingslogboek op een redelijke waarde zoals 5-20 MB.

De site configureren om automatisch de gebruikersaffiniteit met apparaat te maken

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Klik op Clientinstellingen in de werkruimte Beheer.

  3. Als u de standaardclientinstellingen wilt wijzigen, selecteert u Standaardclientinstellingen en klikt u vervolgens in het tabblad Start in de groep Eigenschappen op Eigenschappen. Als u aangepaste clientagentinstellingen wilt maken, selecteert u het knooppunt Clientinstellingen en klikt u vervolgens in het tabblad Start in de groep Maken op Aangepaste clientapparaatinstellingen maken.

    Notitie

    Als u de standaardclientinstellingen aanpast, worden deze instellingen geïmplementeerd voor alle computers in de hiërarchie. Zie Clientinstellingen configureren in Configuration Manager voor meer informatie over het configureren van clientinstellingen.

  4. Configureer voor de clientinstelling Affiniteit van gebruiker en apparaat het volgende:

    - **Gebruiksdrempel van affiniteit van gebruiker met apparaat (minuten)** - Geef het aantal gebruiksminuten op voordat gebruikersaffiniteit met apparaat wordt vastgelegd.
    
    - **Gebruiksdrempel van affiniteit van gebruiker met apparaat (dagen)** - Geef het aantal dagen op waarover de op gebruik gebaseerde affiniteitsdrempel wordt gemeten.
    
    - **Affiniteit van gebruiker met apparaat automatisch configureren aan de hand van gebruiksgegevens** - Selecteer **True** uit de vervolgkeuzelijst zodat gebruikersaffiniteiten met apparaten automatisch door de site worden opgesteld. Als u **False** selecteert, moet een gebruiker met beheerdersrechten alle toewijzingen van gebruikersaffiniteit met apparaat goedkeuren.
    
      <div class="alert">
    
    
      > [!NOTE]
      > <P>Bijvoorbeeld, als voor <STRONG>Gebruiksdrempel van affiniteit van gebruiker met apparaat (minuten)60</STRONG> is minuten opgegeven en <STRONG>Gebruiksdrempel van affiniteit van gebruiker met apparaat (dagen)</STRONG> is ingesteld op <STRONG>5</STRONG> dagen, moet de gebruiker het apparaat minstens 60 minuten gebruiken gedurende een periode van 5 dagen voordat er automatisch een gebruikersaffiniteit met apparaat wordt gemaakt.</P>
    
    
      </div>
    
      <div class="alert">
    
      <table>
      <colgroup>
      <col style="width: 100%" />
      </colgroup>
      <thead>
      <tr class="header">
      <th><img src="images/Mt131422.s-e6f6a65cf14f462597b64ac058dbe1d0-system-media-system-caps-important(TechNet.10).jpeg" title="System_CAPS_important" alt="System_CAPS_important" />Belangrijk</th>
      </tr>
      </thead>
      <tbody>
      <tr class="odd">
      <td><p>Nadat automatisch een gebruikersaffiniteit met apparaat is gemaakt, blijft Configuration Manager de gebruiksdrempels van affiniteit van gebruiker met apparaat bewaken. Als de gebruikersactiviteit voor het apparaat onder de geconfigureerde drempels blijft, wordt de gebruikersaffiniteit met apparaat verwijderd. Stel <strong>Gebruiksdrempel van affiniteit van gebruiker met apparaat (dagen)</strong> in op een waarde van minstens <strong>7</strong> dagen om situaties te voorkomen waarin een automatisch geconfigureerde gebruikersaffiniteit met apparaat verloren gaat wanneer de gebruiker niet is aangemeld, bijvoorbeeld tijdens het weekend.</p></td>
      </tr>
      </tbody>
      </table>
    
      </div>
    
  5. Klik op OK om het dialoogvenster met clientinstellingen te sluiten.

Een bestand met affiniteiten tussen gebruikers en apparaten importeren

U kunt een bestand dat affiniteiten tussen gebruikers en apparaten bevat importeren, zodat u gelijktijdig vele relaties kunt maken. Voor deze procedure moeten de betreffende apparaten zijn gedetecteerd en als bronnen in de Configuration Manager-database bestaan, anders mislukt deze procedure.

Gebruik deze procedure om een bestand met gebruikers- en apparaataffiniteiten te importeren in System Center 2012 Configuration Manager.

Een bestand met gebruikersaffiniteiten met apparaten importeren

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Activa en naleving.

  2. Klik in de werkruimte Activa en naleving op Gebruikers of Apparaten.

  3. Klik in het tabblad Start in de groep Maken op Apparaataffiniteit van gebruiker importeren.

  4. Geef op de pagina Toewijzing selecteren van de Wizard Apparaataffiniteiten van gebruikers importeren de volgende informatie op:

    - **Bestandsnaam** – geef een bestand met door komma's gescheiden waarden (.CSV) op dat een lijst van gebruikers en apparaten bevat tussen wie u een affiniteit wilt maken. Ieder gebruiker-en-apparaatpaar in dit bestand moet een afzonderlijke regel zijn, gescheiden door een komma. Gebruik de indeling *\<Domein\>\\\<gebruikersnaam\>***,***\<NetBIOS-naam apparaat\>*.
    
      <div class="alert">
    
      <table>
      <colgroup>
      <col style="width: 100%" />
      </colgroup>
      <thead>
      <tr class="header">
      <th><img src="images/Mt131422.s-e6f6a65cf14f462597b64ac058dbe1d0-system-media-system-caps-important(TechNet.10).jpeg" title="System_CAPS_important" alt="System_CAPS_important" />Belangrijk</th>
      </tr>
      </thead>
      <tbody>
      <tr class="odd">
      <td><p>De apparaten die in het bestand worden vermeld, moeten al als bronnen in de Configuration Manager-database bestaan. Anders mislukt het importeren.</p></td>
      </tr>
      </tbody>
      </table>
    
      </div>
    
    - **Dit bestand heeft kolomkoppen voor referentiedoeleinden** – als het bestand met door komma's gescheiden waarden een kopregel heeft, selecteert u deze optie zodat de kopregel bij het importeren wordt genegeerd.
    
  5. Als het te importeren bestand meer dan twee items op iedere regel heeft, kunt u Kolom en Toewijzen gebruiken om aan te geven welke kolom gebruikers en welke apparaten vertegenwoordigt en welke kolommen bij het importeren moeten worden genegeerd.

  6. Klik op Volgende en voltooi de Wizard Apparaataffiniteiten van gebruikers importeren.

Gebruikers toestaan een gebruikersaffiniteit met apparaat te maken

Volg deze procedures om gebruikers toe te staan hun eigen gebruikersaffiniteit met apparaat te maken uit de Toepassingscatalogus.

De site configureren om gebruikers toe te staan een gebruikersaffiniteit met apparaat te maken

  1. Klik op Beheer in de Configuration Manager-console.

  2. Klik op Clientinstellingen in de werkruimte Beheer.

  3. Als u de standaardclientinstellingen wilt wijzigen, selecteert u Standaardclientinstellingen en klikt u vervolgens in het tabblad Start in de groep Eigenschappen op Eigenschappen. Als u aangepaste clientagentinstellingen wilt maken, selecteert u het knooppunt Clientinstellingen en klikt u vervolgens in het tabblad Start in de groep Maken op Aangepaste clientgebruikersinstellingen maken.

    Notitie

    Als u de standaardclientinstellingen aanpast, worden deze instellingen geïmplementeerd voor alle computers in de hiërarchie. Zie Clientinstellingen configureren in Configuration Manager voor meer informatie over het configureren van clientinstellingen.

  4. Configureer voor de clientinstelling Affiniteit van gebruiker en apparaat het volgende:

    - Selecteer **True** in de vervolgkeuzelijst **Gebruiker toestaan hun primaire apparaten te definiëren**.
    
  5. Klik op OK om het dialoogvenster met clientinstellingen te sluiten.

Een gebruikersaffiniteit met apparaat configureren

  1. Klik in de Toepassingscatalogus op Mijn systemen.

  2. Schakel de optie Ik gebruik deze computer regelmatig voor mijn werk in.

Affiniteitsaanvragen van gebruikersapparaten beheren

Wanneer de clientinstelling Affiniteit van gebruiker met apparaat automatisch configureren aan de hand van gebruiksgegevens is ingesteld op False, moet een gebruiker met beheerdersrechten alle toewijzingen van gebruikersaffiniteit met apparaat goedkeuren. Gebruik de volgende procedure om een Configuration Manager-toewijzing van gebruikersaffiniteit met apparaat goed te keuren of af te wijzen.

Een toewijzing voor gebruikersaffiniteit met apparaat goedkeuren of afwijzen

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Activa en naleving.

  2. Selecteer in de werkruimte Activa en naleving de gebruikers- of apparaatverzameling waarvoor u de affiniteitsaanvragen wilt beheren.

  3. Klik op het tabblad Start in de groep Verzameling op Affiniteitsaanvragen beheren.

  4. Selecteer in het dialoogvenster Affiniteitsaanvragen van gebruikersapparaten beheren de affiniteitsaanvragen die u wilt goedkeuren of afwijzen en klik vervolgens op Goedkeuren of Afwijzen.

  5. Klik op Sluiten om het dialoogvenster Affiniteitsaanvragen van gebruikersapparaten beheren te sluiten.