Clients beheren in Configuration Manager

 

Van toepassing op: System Center 2012 Configuration Manager, System Center 2012 Configuration Manager SP1, System Center 2012 Configuration Manager SP2, System Center 2012 R2 Configuration Manager, System Center 2012 R2 Configuration Manager SP1

Wanneer een System Center 2012 Configuration Manager client geïnstalleerd is en met succes toegewezen aan een Configuration Manager-site, zult u het apparaat zien in de werkruimte Activa en naleving in het knooppunt Apparaten en in één of meer verzamelingen in het knooppunt Apparaatverzamelingen. Wanneer u het apparaat of verzameling die het apparaat bevat, selecteert, kunt u verschillende beheerbewerkingen selecteren. Er zijn evenwel ook andere manieren om de client te beheren, die andere werkruimtes kunnen erbij betrekken in de console, of taken die niet de Configuration Manager-console gebruiken.

Gebruik dit onderwerp om informatie te overzien voor de taken die een Configuration Manager-client kunnen beheren vanuit de werkruimte Activa en naleving, evenals meer gedetailleerde informatie over bijkomende taken om u te helpen bij het beheren van de Configuration Manager-client. Voor informatie over het configureren van de client, zie Clientinstellingen configureren in Configuration Manager.

  • De client beheren in de activa en naleving werkruimte

    • Clients beheren vanaf het knooppunt apparaten

    • Clients beheren vanaf het knooppunt Apparaatverzamelingen

  • Aanvullende taken voor het beheren van de client

    • De clientcache configureren voor Configuration Manager-clients

    • De Configuration Manager-client verwijderen

    • Conflicterende records voor Configuration Manager-clients beheren

    • Ophalen van beleid initiëren voor een Configuration Manager-client

De client beheren in de activa en naleving werkruimte

Gebruik de informatie in de volgende tabellen voor een overzicht van de beheertaken die u kunt uitvoeren voor clientapparaten in de werkruimte Activa en naleving:

  • Clients beheren vanaf het knooppunt apparaten

  • Clients beheren vanaf het knooppunt Apparaatverzamelingen

Notitie

Een Configuration Manager-client kan geïnstalleerd worden, maar niet weergegeven in de Configuration Manager-console. Dit scenario kan zich voordoen als de client nog niet met succes werd toegewezen aan een site, of als de console opnieuw moet worden geladen of een lidmaatschap moet geüpdatet worden.

Bijkomend kan een apparaat ook worden weergegeven in de console, wanneer de Configuration Manager-client niet geïnstalleerd is. Dit scenario kan gebeuren wanneer het apparaat wordt gedetecteerd, maar de Configuration Manager-client niet geïnstalleerd en toegewezen is. Mobiele apparaten die beheerd worden door gebruik te maken van de Exchange Server-connector, installeren niet zelf de Configuration Manager-client. Bijkomend installeren apparaten die geregistreerd zijn door Microsoft Intune niet zelf de Configuration Manager-client.

Gebruik de Client-kolom in de Configuration Manager-console om te bepalen of de Configuration Manager-client geïnstalleerd is, zodat u hem kunt beheren vanaf de Configuration Manager-console.

Clients beheren vanaf het knooppunt apparaten

Gebruik de volgende procedure en tabel om één of meer apparaten van het knooppunt Apparaten te beheren in de werkruimte Activa en naleving.

System_CAPS_importantBelangrijk

Afhankelijk van het apparaattype, kunnen sommige van deze opties niet beschikbaar zijn.

Clients beheren in het knooppunt apparaten

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Activa en naleving.

  2. Klik op Apparaten in de werkruimte Activa en naleving.

  3. Selecteer één of meer apparaten en selecteer dan één van de beschikbare clientbeheertaken van het lint, of door met de rechter muisknop te klikken op het apparaat.

    Taak

    Meer informatie

    Informatie van affiniteit gebruikerapparaat beheren

    Laat u toe om de koppelingen te configureren tussen gebruikers en apparaten, wat u toelaat efficiënt software naar gebruikers te implementeren.

    Zie Gebruikersaffiniteit van apparaten beheren in Configuration Manager

    Het apparaat toevoegen aan een nieuwe of bestaande verzameling

    Gebruik de verzameling-gerelateerde actie om snel het geselecteerde apparaat toe te voegen aan een verzameling, door gebruik te maken van een directe regel.

    Bewerkingen en onderhoud voor verzamelingen in Configuration Manager

    Installeer en installeer de client opnieuw door gebruik te maken van de wizard clientpush.

    De wizard clientpush biedt een efficiënte wijze om de Configuration Manager-client te installeren of opnieuw te installeren om hem te herstellen of opnieuw te configureren op computers die Windows uitvoeren met siteconfiguratieopties en met eventuele bijkomende client.msi-eigenschappen die u hebt opgegeven voor clientpushinstallatie.

    Tip

    Er zijn veel verschillende manieren om de Configuration Manager-client te installeren en opnieuw te installeren. Hoewel de wizard clientpush een gemakkelijke methode biedt voor clientinstallatie, omdat u hem kunt uitvoeren vanaf een console, heeft deze clientinstallatiemethode vele afhankelijkheden en is ze niet geschikt voor alle omgevingen. Indien u de client niet succesvol installeert door clientpush, zijn er veel andere clientinstallatiemethoden die u kunt gebruiken. Zie Vereisten voor de computerclients voor meer informatie over de afhankelijkheden. Zie De installatiemethode voor clients bepalen die voor Windows-computers moet worden gebruikt in Configuration Manager voor meer informatie over de andere clientinstallatiemethoden.

    Raadpleeg Hoe Configuration Manager-Clients installeren met behulp van de Client-Push.

    Site opnieuw toewijzen

    Wijs één of meerdere klanten, waaronder beheerde mobiele apparaten, toe aan een andere primaire site in de hiërarchie. Clients kunnen afzonderlijk opnieuw worden toegewezen of kunnen meervoudig worden geselecteerd en in bulk aan een nieuwe site worden toegewezen.

    Extern beheer van de client

    U kunt Resource Explorer uitvoeren om de informatie over hardware-en software-inventaris van een Windows-client te raadplegen, en deze te beheren op afstand met afstandsbediening, hulp op afstand, of extern bureaublad.

    Raadpleeg Het gebruik van Resource Explorer weergave Hardware-inventarisatie in Configuration Manager.

    Raadpleeg Een clientcomputer extern beheren met Configuration Manager.

    Een client goedkeuren

    Wanneer de client communiceert met sitesystemen door gebruik te maken van HTTP en een zelfondertekend certificaat, moet u deze clients goedkeuren om ze als vertrouwde computers te identificeren. Standaard keurt de siteconfiguratie automatisch clients goed van dezelfde Active Directory-forests en vertrouwde forests, zodat u niet elke client handmatig moet goedkeuren. U moet evenwel handmatig werkgroepcomputers goedkeuren die u vertrouwt en andere computers die u vertrouwt, maar die niet goedgekeurd zijn.

    System_CAPS_warningWaarschuwing

    Hoewel sommige beheerfuncties kunnen werken voor niet-goedgekeurde clients, is dit een niet-ondersteund scenario voor Configuration Manager.

    U moet geen clients goedkeuren die altijd communiceren met sitesystemen door gebruik te maken van HTTPS in plaats van HTTP, of clients die een PKI-certificaat gebruiken wanneer ze communiceren met sitesystemen door gebruik te maken van HTTP Deze clients stellen vertrouwen in met Configuration Manager door gebruik te maken van de PKI-certificaten.

    Blokkeren of deblokkeringen van een client

    Blokkeer een client die u niet langer vertrouwt, om hem te beletten clientbeleid te krijgen en om Configuration Manager-sitesystemen te beletten er mee te communiceren.

    System_CAPS_warningWaarschuwing

    Een client blokkeert enkel communicatie vanaf de client met Configuration Manager-sitesystemen en belet geen communicatie met andere apparaten. Wanneer, bijkomend, de client communiceert met sitesystemen door gebruik te maken van HTTP in plaats van HTTPS, zijn er bepaalde beveiligingsbeperkingen.

    Indien u later van gedacht verandert, kunt u een client die geblokkeerd werd, deblokkeren. Indien u evenwel een AMT-gebaseerde computer deblokkeert die was ingericht voor AMT wanneer hij geblokkeerd was, moet u bijkomende stappen ondernemen vóór u die computer opnieuw buiten-band kunt beheren.

    Raadpleeg Bepalen of clients moeten worden geblokkeerd in Configuration Manager.

    De client buiten-band beheren

    Voor AMT-gebaseerde computers die ingericht zijn door Configuration Manager, kunt u deze computer buiten-band beheren door gebruik te maken van energiebeheeracties vanaf de console en door met ze te verbinden door gebruik te maken van de buiten-band beheer-console.

    Raadpleeg AMT gebaseerde Computers buiten het bereik in Configuration Manager beheren.

    Wissen van een vereiste PXE-implementatie

    Gebruik deze optie om PXE-implementaties opnieuw te implementeren voor de geselecteerde computer.

    Zie Besturingssystemen implementeren met behulp van PXE in Configuration Manager

    De clienteigenschappen beheren

    U kunt de detectiegegevens en implementaties, die tot doel gesteld worden voor de client, raadplegen. U kunt ook variabelen configureren die takenreeksen gebruiken om een besturingssysteem voor het apparaat te implementeren.

    Verwijderen van de client

    System_CAPS_warningWaarschuwing

    Wis geen client waarvan u de installatie van de Configuration Manager-client wilt ongedaan maken of uit een verzameling wilt verwijderen.

    De Wis actie wist handmatig het client-record van de Configuration Manager-database en typisch moet u deze actie niet gebruiken, tenzij voor probleemoplossende scenario's. Indien u het clientrecord wist en de Configuration Manager-client nog steeds geïnstalleerd is en communiceert met Configuration Manager, zal Heartbeat-detectie het clientrecord opnieuw creëren en zal het opnieuw verschijnen in de Configuration Manager-console, hoewel de clientgeschiedenis en vroegere koppelingen verloren zullen zijn gegaan.

    Notitie

    Wanneer u een mobiel apparaat-client die was geregistreerd door Configuration Manager wist, zal deze actie ook het PKI-certificaat dat was uitgegeven aan het mobiel apparaat intrekken, en dit certificaat wordt dan geweigerd door het beheerpunt, zelfs als IIS de CRL niet controleert. Certificaten op verouderde mobiele apparaten worden niet ingetrokken wanneer u deze clients wist.

    Zie De Configuration Manager-client verwijderen als u de client wilt verwijderen.

    Om de client toe te kennen aan een nieuwe primaire client, zie Clients toewijzen aan een site in Configuration Manager.

    Configureer, om de client te verwijderen uit een verzameling, opnieuw de eigenschappen van de verzameling. Raadpleeg .No text is shown for link 'cfa5c8e4-0480-46bd-b8ee-ee50742ed32e'. The title of the linked topic might be empty.

    Een mobiel apparaat wissen

    U kunt mobiele apparaten wissen die de wisopdracht ondersteunen.

    Deze actie verwijdert permanent alle gegevens op het mobiele apparaat, met inbegrip van persoonlijke instellingen en persoonlijke gegevens. Typisch zet deze actie het mobiele apparaat terug naar zijn fabrieksinstellingen. Wis een mobiel apparaat wanneer het niet langer vertrouwd is; het raakte bijvoorbeeld verloren of werd gestolen.

    Tip

    Controleer de documentatie van de fabrikant voor meer informatie over hoe het mobiel apparaat een externe wisopdracht verwerkt.

    Wanneer u een wisverzoek verstuurt, is er dikwijls een vertraging vóór het mobiel apparaat de wisopdracht ontvangt:

    • Indien het mobiele apparaat is geregistreerd door Configuration Manager of door Microsoft Intune, ontvangt de client de wisopdracht wanneer het de volgende keer zijn clientbeleid downloadt.

    • Indien het mobiel apparaat beheerd is door de Exchange Server-connector, ontvangt het mobiel apparaat de wisopdracht wanneer het synchroniseert met Exchange.

    U kunt de Wisstatus-kolom gebruiken om te controleren wanneer het mobiel apparaat de wisopdracht ontvangt. Totdat het mobielapparaat een bevestiging van ontvangst van de wisopdracht stuurt naar Configuration Manager, kunt u steeds de wisopdracht annuleren.

    Een mobiel apparaat buiten gebruik stellen

    Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:

    De optie Buiten gebruik stellen wordt enkel ondersteund door mobiele apparaten die geregistreerd zijn door Intune.

    Zie Help protect your data with remote wipe, remote lock, or passcode reset using Configuration Manager voor meer informatie.

    Het eigendom van een apparaat wijzigen

    Voor System Center 2012 R2 Configuration Manager en later:

    U kunt de eigendom van apparaten veranderen naar Bedrijf of Persoonlijk, indien een apparaat niet verbonden is aan een domein en niet de Configuration Manager-client geïnstalleerd heeft.

    U kunt deze waarde gebruiken in toepassingsvereisten om implementaties te controleren en u kunt deze configuratie ook gebruiken om te controleren hoeveel inventaris werd verzameld van apparaten van gebruikers.

    Zie Mobiele apparaten beheren met Configuration Manager en Microsoft Intune voor meer informatie.

Clients beheren vanaf het knooppunt Apparaatverzamelingen

Gebruik de volgende procedure en tabel om één of meer apparaten in een verzameling vanaf het knooppunt Apparaatverzamelingen te beheren in de werkruimte Activa en naleving.

Veel van de clientbeheertaken die u uitvoert wanneer u één enkel apparaat selecteert of meerdere apparaten vanaf het knooppunt Apparaten kunnen ook uitgevoerd worden op het niveau verzameling. Dit heeft het voordeel van automatisch de beheertaak toe te passen op alle verkiesbare apparaten in de verzameling. Hoewel dit een handige methode kan zijn om meerdere clients tegelijkertijd te beheren, kan het ook veel netwerkpakketten genereren en het CPU-gebruik doen toenemen op de siteserver.

Er zijn ook clientbeheertaken die enkel kunnen uitgevoerd op het niveau verzameling, die opgenomen zijn in een lijst in de volgende tabel.

Houd rekening, vóór u clientbeheertaken uitvoert op het niveau van verzameling, met het aantal apparaten in de verzameling, of ze verbonden zijn door lage-bandbreedte-netwerkverbindingen en met hoe lang de taak zal duren vóór hij wordt voltooid door alle apparaten. Wanneer u een clientbeheertaak uitvoert, kunt u hem niet stoppen vanaf de console.

Clients beheren in het knooppunt Apparaatverzamelingen

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Activa en naleving.

  2. Klik op Apparaatverzamelingen in de werkruimte Activa en naleving.

  3. Selecteer één of meer apparaten en selecteer dan één van de beschikbare clientbeheertaken van het lint, of door met de rechtermuisknop te klikken op de verzameling.

    Taak

    Meer informatie

    Scan computers op schadelijke software en download anti-malware-definitiebestanden.

    Raadpleeg .No text is shown for link '958a7be7-7414-41e7-bc54-c3005c0bfffb'. The title of the linked topic might be empty.

    Software, configuratiebasislijnen en takenreeksen implementeren.

    Voor meer informatie over hoe software- en configuratiebasislijnen te implementeren, zie het volgende:

    Energiebeheerinstellingen configureren.

    Raadpleeg Het maken en toepassing Power plannen in Configuration Manager. Energiebeheerplannen kunnen enkel worden gebruikt met computers die Windows uitvoeren.

    AMT-inrichting inschakelen.

    Configureer deze optie wanneer de site geconfigureerd werd om Intel AMT-gebaseerde computers in te richten, zodat u ze buiten-band kunt beheren.

    Zie Stap 7: De AMT-Status en het inschakelen van de AMT-levering weergeven

    Verwittig zo snel mogelijk computers om beleid te downloaden.

    Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:

    Gebruik clientmelding om de geselecteerde Windows clients te melden om computerbeleid zo snel mogelijk down te loaden buiten het geconfigureerde polling-interval.

    Clientmeldingstaken worden weergegeven in het knooppunt Clientbewerkingen in de werkruimte Bewaken.

Aanvullende taken voor het beheren van de client

In aanvulling op de beheertaken die beschikbaar zijn in de werkruimte Activa en naleving kunt u ook de Configuration Manager-client beheren door de volgende taken te gebruiken:

  • De clientcache configureren voor Configuration Manager-clients

  • De Configuration Manager-client verwijderen

  • Conflicterende records voor Configuration Manager-clients beheren

  • Ophalen van beleid initiëren voor een Configuration Manager-client

De clientcache configureren voor Configuration Manager-clients

U kunt de locatie en schijfruimte configureren die door Windows Configuration Manager-clients worden gebruikt om tijdelijke bestanden op te slaan voor de installatie van toepassingen en programma's. De clientcache wordt eveneens gebruikt door software-updates, maar software-updates worden niet beperkt door de geconfigureerde cachegrootte en worden altijd gedownload naar de cache. U kunt de clientcache-instellingen configureren wanneer u de Configuration Manager-client handmatig installeert, wanneer u de client-pushinstallatie gebruikt of nadat de client is geïnstalleerd.

De standaardlocatie voor de Configuration Manager-clientcache is %windir%\ccmcache en de standaardschijfruimte is 5120 MB.

System_CAPS_importantBelangrijk

Versleutel de map die wordt gebruikt voor de clientcache niet. Door Configuration Manager kan geen inhoud naar een versleutelde map worden gedownload.

Notitie

Meer informatie over de clientcache:

De Configuration Manager-client downloadt de inhoud voor vereiste software kort na de implementatie, maar deze wordt pas uitgevoerd op de geplande tijd. Op de geplande tijd wordt in de Configuration Manager-client gecontroleerd of de inhoud beschikbaar is in de cache. Als de cache inhoud bevat en dit de juiste versie is, gebruikt de client altijd deze inhoud in de cache. Wanneer de vereiste versie van de inhoud is gewijzigd of als de inhoud is verwijderd om ruimte te maken voor een ander pakket, wordt de inhoud echter weer naar de cache gedownload.

Als de client inhoud probeert te downloaden voor een programma dat of toepassing die groter is dan de grootte van de cache, mislukt de implementatie vanwege ontoereikende cachegrootte en genereert Configuration Manager statusbericht-id 10050. Als de cache later wordt vergroot, komt het gedrag voor het opnieuw downloaden niet overeen voor vereiste programma's en vereiste toepassingen:

  • Voor een vereist programma: De client probeert de inhoud niet automatisch opnieuw te downloaden. U moet het pakket en programma opnieuw implementeren op de client.

  • Voor een vereiste toepassing: Omdat een toepassingsimplementatie op status is gebaseerd, wordt automatisch opnieuw geprobeerd de inhoud te downloaden wanneer het clientbeleid wordt gedownload.

Als de client een pakket probeert te downloaden dat kleiner is dan de grootte van de cache, maar de cache momenteel vol is, wordt automatisch geprobeerd de vereiste implementaties te downloaden tot de cacheruimte beschikbaar is, er een time-out optreedt of de limiet voor het aantal pogingen is bereikt. Als de cache later wordt vergroot, probeert de Configuration Manager-client het pakket opnieuw te downloaden tijdens het volgende interval voor nieuwe pogingen. De client probeert de inhoud elke vier uur te downloaden tot het achttien keer is geprobeerd.

Inhoud in de cache wordt niet automatisch verwijderd, maar blijft minimaal één dag in de cache nadat de client die inhoud heeft gebruikt. Als u de pakketeigenschappen configureert met de optie om inhoud permanent te behouden in de clientcache, wordt de pakketinhoud niet automatisch verwijderd uit de cache. Als de cacheruimte voor de client wordt gebruikt door pakketten die de afgelopen 24 uur zijn gedownload en er nieuwe pakketten moeten worden gedownload, kunt u de cachegrootte voor de client uitbreiden of de verwijderingsoptie kiezen om blijvende cache-inhoud te verwijderen.

Gebruik de volgende procedures om de clientcache te configureren tijdens de handmatige clientinstallatie of nadat de client is geïnstalleerd.

De clientcache configureren wanneer u clients installeert op basis van een handmatige clientinstallatie

  • Voer de opdracht CCMSetup.exe uit vanaf de installatiebronlocatie en geef de volgende eigenschappen op, indien vereist (gescheiden door spaties):

    • DISABLECACHEOPT:

    • SMSCACHEDIR:

    • SMSCACHEFLAGS:

    • SMSCACHESIZE:

    Notitie

    Zie Over de eigenschappen van clientinstallatie in Configuration Manager voor meer informatie over deze opdrachtregeleigenschappen voor CCMSetup.exe.

De clientcache configureren wanneer u clients installeert op basis van een push-clientinstallatie

  1. Klik op Beheer in de Configuration Manager-console.

  2. Vouw Siteconfiguratie uit in de werkruimte Beheer en klik vervolgens op Sites.

  3. Selecteer in de lijst Sites de site waarvoor u de automatische clientpushinstallatie voor de gehele site wilt configureren.

  4. Klik op het tabblad Start in de groep Instellingen op Instellingen voor clientinstallatie en klik vervolgens op het tabblad Installatie-eigenschappen.

  5. Geef op het tabblad Installatie-eigenschappen de vereiste eigenschappen op, gescheiden door spaties:

    - DISABLECACHEOPT:
    
    - SMSCACHEDIR:
    
    - SMSCACHEFLAGS:
    
    - SMSCACHESIZE:
    
      <div class="alert">
    
    
      > [!NOTE]
      > <P>Zie <A href="gg699356(v=technet.10).md">Over de eigenschappen van clientinstallatie in Configuration Manager</A> voor meer informatie over deze opdrachtregeleigenschappen voor CCMSetup.exe.</P>
    
    
      </div>
    
  6. Klik op OK om de opgegeven eigenschappen op te slaan.

De clientcachemap configureren zonder de client opnieuw te installeren

  1. Navigeer op de clientcomputer naar Configuration Manager in het Configuratiescherm om de eigenschappen te openen.

  2. Klik op het tabblad Cache.

  3. Geef op hoeveel schijfruimte moet worden gereserveerd voor de cache.

  4. Als u de locatie van de clientcachemap wilt wijzigen, klikt u op Locatie wijzigen en geeft u de nieuwe locatie op. De standaardlocatie is %windir%\ccmcache.

  5. Als u de bestanden wilt verwijderen die momenteel zijn opgeslagen in de clientcachemap, klikt u op Bestanden verwijderen.

  6. Klik op OK om Eigenschappen van Configuration Manager te sluiten.

De Configuration Manager-client verwijderen

U kunt de Windows Configuration Manager-clientsoftware van een computer verwijderen door CCMSetup.exe te gebruiken met de eigenschap /Uninstall. Voer CCMSetup.exe op een afzonderlijke computer uit via de opdrachtprompt of implementeer een pakket en programma om de client te verwijderen voor een verzameling computers.

System_CAPS_warningWaarschuwing

U kunt de Configuration Manager-client niet verwijderen van een mobiel apparaat. Als u de Configuration Manager-client van een mobiel apparaat moet verwijderen, moet u het apparaat wissen. In dat geval worden alle gegevens op het mobiele apparaat gewist.

Gebruik de volgende procedure om de Configuration Manager-client te verwijderen van computers.

De Configuration Manager-client verwijderen via de opdrachtprompt

  1. Open een Windows-opdrachtprompt en wijzig de map in de locatie waarin CCMSetup.exe zich bevindt.

  2. Typ Ccmsetup.exe /uninstall en druk op Enter.

Notitie

De verwijdering wordt op de achtergrond uitgevoerd en er worden geen resultaten weergegeven. Als u wilt controleren of de client is verwijderd, bekijkt u het logbestand CCMSetup.log in de map %windir%\ ccmsetup op de clientcomputer.

Conflicterende records voor Configuration Manager-clients beheren

Configuration Manager gebruikt de hardware-id om dubbele clients te identificeren en u te waarschuwen voor de conflicterende records. Als u een computer opnieuw installeert, blijft de hardware-id bijvoorbeeld dezelfde, maar wordt door Configuration Manager mogelijk een andere GUID gebruikt.

Wanneer Configuration Manager een conflict kan oplossen met Windows-verificatie van het computeraccount of een PKI-certificaat van een vertrouwde bron, wordt het conflict automatisch voor u opgelost. Als Configuration Manager het conflict echter niet kan oplossen, wordt er een hiërarchie-instelling gebruikt waarmee de records automatisch worden samengevoegd wanneer dubbele hardware-id's worden gedetecteerd (de standaardinstelling) of u in staat stelt te bepalen wanneer records moeten worden samengevoegd of geblokkeerd , of er nieuwe clientrecords moeten worden gemaakt. Als u besluit dubbele records handmatig te beheren, moet u de conflicterende records handmatig oplossen met de Configuration Manager-console.

De hiërarchie-instellingen wijzigen voor het beheren van conflicterende records

  1. Klik op Beheer in de Configuration Manager-console.

  2. Vouw Siteconfiguratie uit in de werkruimte Beheer en klik vervolgens op Sites.

  3. Klik in de groep Sites op Hiërarchie-instellingen en klik vervolgens op het tabblad Goedkeuring van client en conflicterende records.

  4. Klik op Conflicterende records automatisch oplossen om conflicterende records automatisch samen te voegen of klik op Conflicterende records handmatig oplossen en vervolgens op OK.

    Notitie

    Wanneer Configuration Manager het conflict kan oplossen met Windows-verificatie van het computeraccount of een PKI-certificaat van een vertrouwde bron, wordt deze instelling genegeerd en wordt het conflict automatisch voor u opgelost.

Conflicterende records handmatig oplossen

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Bewaking.

  2. Vouw in de werkruimte Bewaking het knooppunt Systeemstatus uit en klik op Conflicterende records.

  3. Selecteer een of meer conflicterende resultaten in het resultatenvenster en klik vervolgens op Conflicterende records.

  4. Selecteer een van de volgende opties in het dialoogvenster Conflicterende records en klik vervolgens op OK:

    - **Samenvoegen**: combineer de nieuwe record met de bestaande clientrecord om één eenduidige record te maken.
    
    - **Nieuw**: maak een nieuwe record voor de conflicterende clientrecord.
    
    - **Blokkeren**: maak een nieuwe record voor de conflicterende clientrecord, maar markeer deze als geblokkeerd.
    

Ophalen van beleid initiëren voor een Configuration Manager-client

Een Windows Configuration Manager-client downloadt het clientbeleid op basis van een planning die u configureert als een clientinstelling. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin u beleid direct wilt ophalen van de client, bijvoorbeeld als u een probleem moet oplossen of wanneer u tests uitvoert.

Gebruik de volgende procedures om beleid direct op te halen van de client in plaats van te wachten op het geplande pollinginterval, door het tabblad Acties op de Configuration Manager-client te gebruiken of een script uit te voeren op de computer. U moet met lokale beheerdersrechten zijn aangemeld bij de clientcomputer om deze procedures uit te voeren.

Notitie

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:

U kunt de optie Clientmelding gebruiken om clientbeleid op te halen buiten het geplande pollinginterval voor clientbeleid.

U kunt clients met Linux en UNIX beheren. Zie de sectie Computerbeleid voor Linux- en UNIX-Servers van het onderwerp Linux- en UNIX-Clients in Configuration Manager beheren voor meer informatie over het ophalen van het beleid voor clients die worden uitgevoerd met Linux en UNIX.

Clientbeleid ophalen via Clientmelding (alleen Configuration Manager SP1)

  1. Klik op Activa en naleving op de Configuration Manager-console.

  2. Klik op Apparaatverzamelingen in de werkruimte Activa en naleving.

  3. Selecteer de apparaatverzameling met de computers waarvan u beleid wilt downloaden en klik vervolgens op het tabblad Start in de groep Verzamelingen op Clientmelding en Computerbeleid downloaden.

    Notitie

    U kunt Clientmelding ook gebruiken om beleid op te halen voor een of meer geselecteerde apparaten die worden weergegeven in een tijdelijk verbindingsknooppunt onder het knooppunt Apparaten.

Clientbeleid handmatig ophalen via het tabblad Acties op de Configuration Manager-client

  1. Selecteer Configuration Manager in het Configuratiescherm van de computer.

  2. Klik op het tabblad Acties.

  3. Klik op Ophaal- en evaluatiefase computerbeleid om het computerbeleid te initiëren en klik vervolgens op Nu uitvoeren.

  4. Klik op OK om te bevestigen.

  5. Herhaal stap 3 en 4 voor eventuele andere vereiste acties, bijvoorbeeld Ophaal- en evaluatiefase gebruikersbeleid voor gebruikersclientinstellingen.

  6. Klik op OK om Eigenschappen van Configuration Manager te sluiten.

Clientbeleid handmatig ophalen via een script

  1. Open een teksteditor, zoals Kladblok.

  2. Kopieer het volgende en voeg dit in het bestand in:

      on error resume next dim oCPAppletMgr 'Control Applet manager object. dim oClientAction 'Individual client action. dim oClientActions 'A collection of client actions. 'Get the Control Panel manager object. set  oCPAppletMgr=CreateObject("CPApplet.CPAppletMgr") if err.number <> 0 then Wscript.echo "Couldn't create control panel application manager" WScript.Quit end if 'Get a collection of actions. set oClientActions=oCPAppletMgr.GetClientActions if err.number<>0 then wscript.echo "Couldn't get the client actions" set oCPAppletMgr=nothing WScript.Quit end if 'Display each client action name and perform it. For Each oClientAction In oClientActions if oClientAction.Name = "Request & Evaluate Machine Policy" then wscript.echo "Performing action " + oClientAction.Name oClientAction.PerformAction end if next set oClientActions=nothing set oCPAppletMgr=nothing
    
  3. Sla het bestand op met een VBS-extensie.

  4. Gebruik een van de volgende methoden om het bestand uit te voeren op de clientcomputer:

    - Navigeer in Windows Verkenner naar het bestand en dubbelklik op het scriptbestand.
    
    - Open een opdrachtprompt en typ het volgende: **cscript \<path\\filename.vbs\>**.
    
  5. Klik op OK in het dialoogvenster Windows Script Host.