Share via


Kubusimplementaties

 

Gepubliceerd: juli 2016

Is van toepassing op: System Center 2012 SP1 - Service Manager, System Center 2012 R2 Service Manager, System Center 2012 - Service Manager

Bij de implementatie van OLAP-kubussen (Online Analytical Processing) wordt de Service Manager-implementatie-infrastructuur gebruikt om OLAP-kubussen te maken in de SSAS-database (SQL Server Analysis Services).

Hierbij retourneert een implementeerbaar element een deployer met een verzameling geserialiseerde resources waarmee de OLAP-kubus wordt gemaakt in de SSAS-database. De naam van het implementeerbare object voor OLAP-kubussen is CubeDeployable voor het element SystemCenterCube en CubeExtensionDeployable voor het element CubeExtension. De deployer voor beide elementen is CubeDeployer.

De tabel dbo.Selector in de database DWStagingAndConfig bevat een vermelding voor zowel het management pack-element SystemCenterCube als het management pack-element CubeExtension. De implementatie-engine gebruikt deze metagegevens als er aanvullende implementatieverwerking voor een management pack-element is vereist wanneer het management pack wordt geïmporteerd in het datawarehouse met de taak MPSync.

Implementaties gebruiken de API (Application Programming Interface) van AMO (Analysis Management Objects ofwel analysebeheerobjecten) om alle kubusonderdelen te maken en te wijzigen in de SSAS-database. Hierbij wordt AMO gebruikt in de modus zonder verbinding, omdat het element CubeDeployable geen verbinding met de SSAS-database heeft. Als u met AMO werkt in de modus zonder verbinding, kunt u de volledige structuur van AMO-objecten maken zonder verbinding met de server te maken. Vervolgens wordt de hiërarchie van objecten door Service Manager geserialiseerd als stroomresources die worden gekoppeld aan het deployer-object dat wordt teruggezonden naar de implementatie-infrastructuur. Het deployer-object worden dan gedeserialiseerd, maakt verbinding met de SSAS-database en maakt de objecten door de juiste aanvragen te verzenden naar de server.

Alleen hoofdobjecten kunnen worden geserialiseerd. Hoofdobjecten in AMO zijn klassen die een volledig object vertegenwoordigen als volledige entiteit en niet als onderdeel van een ander object. Voorbeelden van hoofdobjecten zijn Server, Cube en Dimension, die allemaal zelfstandige entiteiten zijn. DimensionAttribute daarentegen is geen hoofdobject, omdat dit object alleen kan worden gemaakt als onderdeel van een bovenliggend hoofdobject Dimension. DimensionAttribute is daarom een secundair object. Het ontwerp van OLAP-kubussen is erop gericht om alle hoofdobjecten voor kubussen te maken, samen met eventuele afhankelijke secundaire objecten. Deze hoofdobjecten zijn de objecten die worden geserialiseerd en uiteindelijk gedeserialiseerd voordat de objecten worden gemaakt in de SSAS-database.

Resources waarin hoofdobjecten worden verpakt, moeten in een bepaalde volgorde worden gemaakt om te kunnen worden geïmplementeerd en te voldoen aan de afhankelijkheidseisen van de OLAP-kubuselementen. In de volgende twee lijsten ziet u de implementatievolgorde voor de elementen SystemCenterCube en CubeExtension:

  1. DataSourceView-elementen

  2. Dimension-elementen

  3. DateDimension-element

  4. Cube-element

  5. DataSourceView-elementen

  6. Cube-element

Zie ook

OLAP-kubussen begrijpen